plombs

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plombs
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de plombsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord plomb
     Er was één stoof voor het hele huis en zelfs het kleinste peertje moest hopen op de benevolentie van twee plombs.[1]
      Met betrekking tot de transiërende goederen heeft de ervaring almede geleerd, dat de wet op de Convoijen en Licenten, en bepaaldelijk het 169e artikel, voor eenige uitbreiding vatbaar was, ja denzelve behoefde, aangezien het, om de gestelde cautie te doen roijeren, niet voldoende is, dat de aangegeven goederen ten bestemden tijde en plaats werden uitgevoerd, maar ook tevens behoort te blijken, dat de plombs gaaf en ongeschonden zijn gebleven, in welke laatste voornamelijk een genoegzame waarborg tegen alle frauduleuse substitutien kan gevonden worden.[2]
      Hij belde dus voor de vierde keer, en nu zoo luide, dat de jufvrouw naast de deur, die in haar spiegeltje keek, en hem allang gezien had, er ‘akelig van werd,’ haar naaiwerk van haar knie losspelde (zij moedigde de uitvinding der schroeven, plombs en spanriemen niet aan) een bovendeur opendeed en aan den heer bruis verklaarde: ‘dat er niemand in was.’[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 27 september 2022 Weblink bron
    Frederik De Backer
    “Daar, in tegenstelling tot het grote linkse baken van beschaving waar ik nu woon, zegt men wél nog goedendag” (1 april 2022) op demorgen.be
  2. Bronlink geraadpleegd op 27 september 2022 Weblink bron
    Wichers
    inbreng 32e zitting: XVII. Veranderingen en wijzigingen in de wet betreffende de heffing der regten van in- en uitvoer en het tarief. (29 januari 1818) in:
    Eerste Kamer
    Verslag der handelingen der Staten-Generaal, Deel 2 (1864), Algemeene landsdrukkerij, 's-Gravenhage, p. 209 kol. 1/2
  3. Bronlink geraadpleegd op 27 september 2022 Weblink bron “Camera Obscura.”, 7e druk (1871), Erven F. Bohn, Haarlem, p. 104