ploegarts

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ploeg·arts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ploegarts ploegartsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ploegartsm

  1. (beroep) (medisch) medicus die verantwoordelijk is voor de medische begeleiding van een sportploeg
    • Bakelants miste in de najaarsklassieker een bocht tijdens een afdaling. Hij liep daarbij zeven gebroken ribben op en brak ook vier rugwervels. "Hij is fit verklaard en kan weer aan koersen deelnemen. Zijn eerste doel is weer op zijn oude niveau te komen", liet ploegarts Eric Bouvat weten. [1] 
    • Peter van Esseveldt, de toenmalige ploegarts van wielerformatie Rabobank, vergeleek de effecten van Parijs-Roubaix eerder in het AD met het krijgen van een pak slaag. "Met dat verschil dat de trauma’s zich dan op een paar specifieke plaatsen voordoen en na deze koers over het hele lichaam. Er ontstaan allerlei micro-beschadigingen." [2] 
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen