platvoet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plat·voet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord platvoet platvoeten
verkleinwoord platvoetje platvoetjes

Zelfstandig naamwoord

de platvoetm

  1. (medisch) voet zonder welving van de voetholte
  2. iemand met één of meer van deze voeten
  3. (scheepvaart) platvoetwacht
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
platvoeten

platvoet

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van platvoeten
  2. gebiedende wijs van platvoeten

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen