planbureau

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plan·bu·reau
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord planbureau planbureaus
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

planbureau o [1]

  1. een organisatie die wetenschappelijke informatie aanreikt voor het onderbouwen van overheidsbeleid
    • Kloppen de cijfers? Het ABVV baseerde zich op enkele papers van het Federaal Planbureau, zegt Jean-Marie De­baene, het hoofd van de studiedienst. De eerste paper, uit 2015, schat de lengte van een loopbaan op 42,4 jaar voor mannen en 36,6 jaar voor vrouwen – aangenomen dat er geen hervormingen zouden plaatsvinden. Dat komt overeen met de cijfers van de socialistische vakbond. [2] 
    • De wereldwijde CO2-uitstoot bleef vorig jaar, net als in 2015, stabiel. Daarvoor was sprake van een jarenlange stijging van de uitstoot van het schadelijke broeikasgas, blijkt uit een rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard WOENSDAG 27 SEPTEMBER 2017
  3. Tubantia 28-september-2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be