plafonneerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pla·fon·neer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
plafonneren |
plafonneerde
- enkelvoud verleden tijd van plafonneren
- Ik plafonneerde.
- Jij plafonneerde.
- Hij, zij, het plafonneerde.
- Ik plafonneerde.
vervoeging van |
---|
plafonneren |
plafonneerde