pivoteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·vo·teert

Werkwoord

vervoeging van
pivoteren

pivoteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pivoteren
    • Jij pivoteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pivoteren
    • Hij pivoteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van pivoteren
    • Pivoteert!