piqué

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: pique


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·qué
Woordherkomst en -opbouw
  • van Frans piqué, voltooid deelwoord van  piquer ww  "prikken" [1]
    • zn o: in de betekenis "weefsel" aangetroffen vanaf 1833 (zie vindplaats hieronder) [2]
    • zn o: in de betekenis "soort diamenten" aangetroffen vanaf 1910 (zie vindplaats hieronder)
    • bn: in de betekenis "weefsel" aangetroffen vanaf 1831 (zie vindplaats hieronder)
    • zn m: in de betekenis "stoot bij biljarten" aangetroffen vanaf 1910 (zie vindplaats hieronder) [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord piqué piqués
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het piquéo

  1. weefsel van katoen of kunstvezel met een ingeweven patroon van verhogingen
    Oorspronkelijk de benaming voor een stof met een voering die met steken in een ruitvorming patroon was bevestigd. Later gebruikt voor textiel met ruitvormige bollingen ontstaan door grove en fijne kettingdraden af te wisselen en latere ook voor textiel dat op dezelfde manier andere regelmatige verhogingen laat zien.
    • Een ander voorbeeld is de dameskleding van witte katoenen piqué, die eind negentiende eeuw in de mode komt. De stof is zeer eenvoudig en niet duur, maar het onderhoud is uitermate bewerkelijk: de kleding moet vaak worden gewassen en bovendien gestreken en gesteven. Dit is uiteraard veel gemakkelijker te realiseren voor rijkere vrouwen die voor dit werk anderen (huispersoneel, wasvrouw) kunnen inschakelen. Zo werkt deze op het oog bescheiden kleding toch weer distantiërend. [4]
    • Op vrijdag den 13den september 1833.
      Voor de toko van J. Speet, van rijtuigen, paarden, engelsche zadels en dito bendie tuigen, ijzerwerk, hangstolpen, glaswerk, spiegels, fijn wit piqué, engelsch leder, fransche chitsen , rhijn- en constantia wijnen, mineraalwater enz., (…)
       [5]
  2. diamanten met kleine onzuiverheden
    • Een expert, in dit geval Maurice Leeda, legt een briljant onder de microscoop, stelt scherp en ziet de verontreiniging in één oogopslag: een heel klein stipje in het midden van de diamant: "Very, very small inclusions, zeer, zeer kleine insluitsels." Voor de aanduiding van onzuiverheden zijn in de loop der tyd diverse benamingen bedacht, lopend van flawless (zonder) tot piqué (goed zichtbare insluitsels). [6]
    • Gevraagd werd naar grove piqué geslepen, alsmede naar meleés in alle kwaliteiten. Ook vcor roosjes en klein brillant is plaats. [7]
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
stellend
onverbogen piqué
verbogen -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

piqué

  1. gemaakt uit een weefsel van katoen of kunstvezel met een ingeweven patroon van verhogingen
    • Een traditionele uitzet omvatte tot in de jaren dertig, en in sommige kringen nog veel langer, ook het ‘lijflinnen’ van de bruid: flanellen, hemden, onderlijfjes, broeken, nachthemden, onderrokken en zakdoeken bij hele of halve dozijnen, in katoenen, wollen, flanellen, batisten of piqué varianten. [8]
    • Eene blaauwe lakensche jas, een badlakensche broek, een casimier vest, een wit piqué dito, twee onderbroeken, twee hemden, twee borstrokken, vier dassen, een paar kousen, een paar sokken en twee paren schoenen; (…) [9]
enkelvoud meervoud
naamwoord piqué piqués
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als mannelijk zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoord

de piquém

  1. (sport) (biljart) stoot waarbij de keu verticaal wordt gehouden om de bal veel effect te geven
    • Een piqué over vijf banden, die door Corin in één beurt werd gemaakt, betekende de beslissing. [10]
    • Piqueeren is, met de losse hand, d.w.z. gansch zonder steunpunt, en de queue geheel verticaal, langs loodlijn van het lichaam opgericht, de ballen met het vreemdsoortigste effect tot kromlijnige, cirkelende, half zwaaiende en omwentelende en weer terug-draaiende segmenten en diagrammen dwingen, waaruit de grootste gezichts-verrassingen ontstaan. Adorjan, dresseur der ballen op piqué berekend. [11]
Synoniemen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[12]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak

Bijvoeglijk naamwoord

piqué

  1. (spreektaal) gek, maf, getikt, lijp [1]

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
picar

piqué

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van picar
vervoeging van
picarse

piqué

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van picarse