pipetteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·pet·teert

Werkwoord

vervoeging van
pipetteren

pipetteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pipetteren
    • Jij pipetteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pipetteren
    • Hij pipetteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van pipetteren
    • Pipetteert!