ping

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ping
Woordherkomst en -opbouw
  • klanknabootsing
enkelvoud meervoud
naamwoord ping pingen
pings
verkleinwoord pingetje pingetjes

Zelfstandig naamwoord

ping m [1]

  1. (informatica) een test op internet vanuit de server om te zien of een account/terminal nog actief is
  2. hinderlijk geluid dat dient om de aandacht te trekken
    • Elke zondagochtend, volgens onderzoek overigens hét moment dat er aan de wekelijkse seksfrequentie wordt gewerkt, komt Apple even ons leven binnen. Ping. Goedemorgen iPhone-bezitter, hier zijn we weer met wat leuke statistische gegevens over uw telefoongebruik. Een keurig weekoverzicht licht op waarin zaken als het aantal schermminuten, productiviteit, de keren dat de telefoon is gepakt en het sociale-mediagebruik zijn uitgespeld. [2] 

Werkwoord

vervoeging van
pingen

ping

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pingen
    • Ik ping. 
  2. gebiedende wijs van pingen
    • Ping! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pingen
    • Ping je? 

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf BABETTE WIERINGA 03 nov. 2018 Taboe rijker: onze schermtijd
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be