pinaren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·na·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pinaren
pinaarde
gepinaard
zwak -d volledig

Werkwoord

pinaren

  1. het moeilijk hebben
    • Granman Forster (de belangrijkste traditionele leider van de bosnegers) heeft vanuit Apatou in Frans-Guyana laten weten dat Nederland 'desnoods' Suriname moet terugnemen om zijn Mensen, die pinaren (bet moeilijk hebben en pijn lijden), te helpen. [2]
  2. arm zijn, gebrek lijden
    • „Ik heb zelf op Commewijne gewoond. Niemand hoeft mij te komen vertellen wat pinaren, armoede lijden, is”, zegt hij een jaar na de door hem geleide sergeantencoup van 1980. [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

21 % van de Nederlanders;
12 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen