pikeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·keur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pikeur pikeurs
verkleinwoord pikeurtje pikeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de pikeurm [3]

  1. (beroep) africhter van paarden
  2. (beroep), (sport) bestuurder van een sulky bij drafsport
Vertalingen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen