piketten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van piketten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		piketten			te piketten
	toekomend		zullen piketten			te zullen piketten
voltooid	tegenwoordig		hebben gepiket			te hebben gepiket
	toekomend		gepiket zullen hebben			gepiket te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	pikettend		gepiket			ev. piket	mv. verouderd piket	pikette
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	piket	piket	piket	piket	piket	piketten	piketten	piketten
verleden (o.v.t.)	pikette	pikette	pikette	pikette	pikette	piketten	piketten	piketten
toekomend (o.t.t.t.)	zal piketten	zult/zal piketten	zult/zal piketten	zult piketten	zal piketten	zullen piketten	zullen piketten	zullen piketten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou piketten	zou piketten	zou(dt) piketten	zoudt piketten	zou piketten	zouden piketten	zouden piketten	zouden piketten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gepiket	hebt gepiket	hebt/heeft gepiket	hebt gepiket	heeft gepiket	hebben gepiket	hebben gepiket	hebben gepiket
verleden (v.v.t.)	had gepiket	had gepiket	had gepiket	hadt gepiket	had gepiket	hadden gepiket	hadden gepiket	hadden gepiket
toekomend (v.t.t.t.)	zal gepiket hebben	zal/zult gepiket hebben	zult/zal gepiket hebben	zult gepiket hebben	zal gepiket hebben	zullen gepiket hebben	zullen gepiket hebben	zullen gepiket hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gepiket hebben	zou gepiket hebben	zou/zoudt gepiket hebben	zoudt gepiket hebben	zou gepiket hebben	zouden gepiket hebben	zouden gepiket hebben	zouden gepiket hebben