pietepeuterig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pie·te·peu·te·rig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘overdreven nauwkeurig’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
- afgeleid van pietepeuter (stam van het werkwoord pietepeuteren) met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | pietepeuterig | pietepeuteriger | pietepeuterigst |
verbogen | pietepeuterige | pietepeuterigere | pietepeuterigste |
partitief | pietepeuterigs | pietepeuterigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
pietepeuterig [3]
- (informeel) overdreven precies
- (informeel) erg klein, kriebelig
- het is lastig werken aan zo'n pietepeuterig apparaatje
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord pietepeuterig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "pietepeuterig" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "pietepeuterig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pietepeuterig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be