pief
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘vent’ voor het eerst aangetroffen in 1974 [1]
- uit het Duits ? [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pief | piefen |
verkleinwoord | piefje | piefjes |
Zelfstandig naamwoord
de pief m
- (informeel) mannelijk mens
- Ze belandt in Albanië in de klauwen van vrouwenhandelaars en pooiers, en hoge piefen op zoek naar een verzetje. Daar ontmoet Lena Oksana, een opstandige lotgenote die het tragisch vergaat. Lena heeft meer geluk, maar voelt zich schuldig. [3]
- Het duurde even voordat het met hen klikte. Je bent toch één of andere hoge pief van Unilever, dus ze zijn eerst sceptisch. Inmiddels hebben we een heel goede band. Ik ben zelfs op Ben's bruiloft geweest." [4]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord pief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pief" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ "pief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ de Standaard VRIJDAG 7 APRIL 2017
- ↑ Tubantia Laurien van Ulzen 20-juni-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be