perken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • per·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van perk met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
perken
perkte
geperkt
zwak -t volledig

Werkwoord

perken [1]

  1. overgankelijk in een perk of omheining opsluiten
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de perkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord perk

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen