percipieerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • per·ci·pi·eer·de

Werkwoord

vervoeging van
percipiëren

percipieerde

  1. enkelvoud verleden tijd van percipiëren
    • Ik percipieerde. 
    • Jij percipieerde. 
    • Hij, zij, het percipieerde.