pensioneren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pen·si·o·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pensioneren
pensioneerde
gepensioneerd
zwak -d volledig

Werkwoord

pensioneren

  1. ergatief zich terugtrekken uit de arbeidsmarkt en van pensioen genieten
    • Sommige mensen willen graag pensioneren. 
  2. pensioen geven
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen