pensioenvermogen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pen·si·oen·ver·mo·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pensioenvermogen pensioenvermogens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het pensioenvermogeno

  1. de hoeveelheid geld die men heeft gespaard (in een pensioenfonds) voor het betalen van de ouderdomsuitkering
    • In het regeerakkoord wordt tevens gesproken over verruiming van de keuzevrijheid. De Pensioenfederatie vindt het goed dat het kabinet wil onderzoeken hoe het in het vernieuwde stelsel mogelijk is voor mensen om bij pensionering al een beperkt deel van het pensioenvermogen ineens op te nemen. [1] 
    • 'Ook in ons pensioenstelsel is een nieuwe balans nodig. We willen van abstracte aanspraken die leiden tot teleurstellingen, naar de opbouw van individueel pensioenvermogen. Elementen van collectieve risicodeling blijven daarbij verstandig en noodzakelijk. Samen met sociale partners willen wij zo’n nieuw stelsel gestalte geven.' [2] 
    • De pensioenfondsen zagen vorig jaar hun financiële positie fors verbeteren. Dat was te danken aan de combinatie van een stijgende rente en goede resultaten op de beleggingen. Het totale pensioenvermogen van Nederlandse pensioenfondsen groeide met 72 miljard euro tot 1.334 miljard euro. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen