penisnijd
Uiterlijk
- pe·nis·nijd
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘afgunst bij de vrouw wegens het ontbreken van een penis’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1]
- samenstelling van penis en nijd [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | penisnijd | - |
verkleinwoord | - | - |
de penisnijd m
- (psychologie) de door Freud veronderstelde, onbewuste afgunst bij de vrouw wegens het gemis van een penis
- Het woord penisnijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "penisnijd" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "penisnijd" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ penisnijd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be