peigerde af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pei·ger·de af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afpeigeren

peigerde af

  1. enkelvoud verleden tijd van afpeigeren
    • Ik peigerde af. 
    • Jij peigerde af. 
    • Hij, zij, het peigerde af. 


Gangbaarheid