patrouilleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·trouil·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
patrouilleren

patrouilleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van patrouilleren
    • Ik patrouilleerde. 
    • Jij patrouilleerde. 
    • Hij, zij, het patrouilleerde.