patissier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·tis·sier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord patissier patissiers
verkleinwoord patissiertje patissiertjes

Zelfstandig naamwoord

de patissierm

  1. (Zuid-Nederlands) (beroep) een banketbakker
    • Jan is de beste patissier van de stad; zijn mattentaartjes zijn om duimen en vingers bij af te likken. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be