patch
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
- patch
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Engels 'patch'* [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patch | patches |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
patch m
- (informatica) aansluiten van apparaten via een ethernetkabel
- De systeembeheerder verzorgt de patches voor de verschillende computers.
- (informatica) softwareaanpassing
- Na enig heen en weer gepraat met de elektronische helpdesk van Encyclopaedia Britannica heb ik via e-mail een fix (patch of hulpprogramma) ontvangen, waardoor de CD-rom nu ook met de Nederlandse versie van Microsoft Internet Explorer kan bekeken worden. [2]
Synoniemen
- [2] fix, hulpprogramma
Werkwoord
vervoeging van |
---|
patchen |
patch
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van patchen
- Ik patch.
- gebiedende wijs van patchen
- Patch!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van patchen
- Patch je?
Gangbaarheid
- Het woord patch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "patch" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ patch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Joop Blom 2 mei 1998
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be