passagiert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pas·sa·giert

Werkwoord

vervoeging van
passagieren

passagiert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van passagieren
    • Jij passagiert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van passagieren
    • Hij passagiert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van passagieren
    • Passagiert!