parketteur
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: parketteur (hulp, bestand)
Woordafbreking
- par·ket·teur
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van parketteren met het achtervoegsel -eur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parketteur | parketteurs |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de parketteur m
- (beroep) (wonen) persoon die houten vloeren legt
- ▸ In een jaar tijd heeft zijn carrière een enorme wending genomen: hij was parketteur en werd uitvaartverzorger. Rob Panman is 35 jaar en legde 6 jaar lang als zzp-er parketvloeren, totdat de crisis toesloeg. Ineens rinkelde de telefoon niet meer en zat hij werkloos thuis. Het kan verkeren.[1]
- ▸ De Ambachtsacademie brengt het ouderwetse leerling-gezel-meestersysteem terug in Nederland. De academie koppelt leerlingen aan leermeesters in de praktijk, om hen om te scholen tot ambachtsman – of vrouw, zoals lijstenmaker, parketteur of pianotechnicus.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord parketteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Van parketlegger tot uitvaartverzorger” (03-08-2011), NOS
- ↑ Weblink bron Nico Heemelaar“50-Plussers leren een ambacht, zoals kleermaker, zodat ze waardevol blijven” (08-02-2018), Tubantia