parelketting
Uiterlijk

- pa·rel·ket·ting
- samenstelling van parel en ketting [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parelketting | parelkettingen |
verkleinwoord | parelkettinkje | parelkettinkjes |
- een sierraad in de vorm van een ketting met parels vooral gedragen door deftige dames
- Neerslachtig zit ik dus weer in de tram terug. Een paar haltes verder stappen twee duidelijk dakloze junks in: eentje heeft een graatmager lichaam en draagt gescheurde kleren. Zijn maat leeft ook in de marges van de samenleving, maar ziet er fysiek iets gezonder uit. Beide heren hebben niet ingecheckt. Ze schelden de Surinaams-Nederlandse GVB-medewerkster in het tramhokje uit voor ‘kankeraap’ als ze hen aanspreekt. Een passagier - een prachtige, oudere vrouw met een mooie parelketting en een deftig uiterlijk - spreekt ze ook aan: „Julie moeten betalen, net als de rest.” De junks ontploffen. „Kankerracist! Wie ben jij, hoer!” etc. [2]
- Het woord parelketting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "parelketting" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Zihni Özdil 3 november 2016
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be