paragoge
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pa·ra·go·ge
Woordherkomst en -opbouw
- via postklassiek Latijn paragoge van Oudgrieks παραγωγή (paragōgè) "toevoeging, afleiding"; in de betekenis van ‘achtervoeging van klanken’ voor het eerst aangetroffen in 1627 [1][2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paragoge | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
paragoge
- (taalkunde) aanhechting van een of meer klanken achter een woord zonder invloed op de betekenis
- Ook "dagt" (dag) met paragoge t is in het zeventiende-eeuws niet ondenkbaar. [4]
Gangbaarheid
- Het woord 'paragoge' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ paragoge op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "paragoge" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Gaspar, R.J.G.A.A. "Bijzonderheden over de spelling en het woordgebruik van C. de Bruyn" in: Bruyn, C. de (ed. R.J.G.A.A. Gaspar) Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina. (2014) op website: dbnl.org; geraadpleegd 2019-05-23