papzak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pap·zak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord papzak papzakken
verkleinwoord papzakje papzakjes

Zelfstandig naamwoord

de papzakm

  1. (pejoratief) een dik en zwaar persoon zonder energie
    • Ik hou van de vrijheid van mijn job en van buiten werken. Ik geniet van het fysieke werk. Achter een bureautje zou ik maar een papzak worden. Ik eet graag en kan het complexloos doen, want ik werk het er elke dag af. Ik merk dat ik minder last heb van kwaaltjes dan leeftijdsgenoten. Het is gezonder dan bureauwerk en ik haal er veel meer voldoening uit. [2] 
    • Michiel Kwakman (niet zijn echte naam), het jongetje dat mijn jeugd verpest heeft, nee, mijn leven, door me jarenlang zó stelselmatig en wreed te pesten dat ik tot op de huidige dag een afkeer heb van de mensheid in het algemeen, en in het bijzonder van jongetjes met Kwakman-ogen, Kwakman-haar, of een Kwakman-neus; en dat zíjn er nogal wat, want Michiel Kwakman zag er doodgewoon uit, net als alle buurtjongetjes die hij tegen mij wist op te hitsen om me uit te schelden voor 'brillenjood' en 'papzak' (ik wás een brillenjood en een papzak, daar niet van) met hun stepjes over me heen te rijden, me aan een boom vast te binden, te bespuwen en in de rug te trappen. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard MAANDAG 27 MAART 2017
  3. Volkskrant SYLVIA WITTEMAN 7 september 2011
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be