panegyriek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ne·gy·riek
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Grieks [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord panegyriek panegyrieken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de panegyriekv

  1. een formele publieke toespraak uitgesproken ter meerdere eer en glorie van een persoon of object
     Het is voor het eerst dat ik over zijn werk praat met mensen die hem niet kennen, en hoewel ik het best fijn vind hoe ze hem, ook omwille van mij, tot leven wekken en niet alleen zijn talent benadrukken, maar ook - wat nog belangrijker is - de betekenis die hij gehad heeft (hij zou hier maar wat graag bij geweest zijn, hoewel hij dan uitgestraald zou hebben dat hij het allemaal maar niets vond en hij hun oordeel absoluut niet wilde horen en hij zou vroeg weggegaan zijn in de hoop dat de panegyriek zou doorgaan), is het duidelijk dat we het niet over dezelfde persoon hebben.[2]
     Er stond geen maat op zijn successen en via via wisten ze dat de KZZV in het volgende jaarboek de beoordeling 'hij domineerde deze wedstrijden volkomen'zou bevatten, wat bijna een panegyriek was in het verder uiterst correcte, sobere jaarboek.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. panegyriek op website: Etymologiebank.nl
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142