palissade

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·lis·sa·de
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘omheining’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1576 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord palissade palissaden
palissades
verkleinwoord palissadetje palissadetjes

Zelfstandig naamwoord

de palissadev

  1. een aaneengesloten rij van in de grond geslagen palen of staken, die vaak dienst doen als omheining
    • Het fort had eerst een houten palissade, later werd deze vervangen door een stenen muur. 

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen