pacificeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ci·fi·ceer·de

Werkwoord

vervoeging van
pacificeren

pacificeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van pacificeren
    • Ik pacificeerde. 
    • Jij pacificeerde. 
    • Hij, zij, het pacificeerde.