pár
Uiterlijk
- pár
pár m
- paar; twee personen of zaken die bij elkaar horen
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- pár
- Afgeleid van het Latijnse par
- paar; twee personen of zaken die bij elkaar horen
- «Ti dva tvoří už spoustu let šťastný pár.»
- Die twee vormen al vele jaren een gelukkig paar.
- «Ti dva tvoří už spoustu let šťastný pár.»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | pár | páry |
genitief | páru | párů |
datief | páru | párům |
accusatief | pár | páry |
vocatief | páre | páry |
locatief | páru | párech |
instrumentalis | párem | páry |
- pár bot – een paar schoenen
- manželský pár – het echtpaar
- svatební pár – het bruidspaar
- taneční pár – de danspartners
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
pár
- paar; twee
- (spreektaal) paar, enkele; een aantal
- «Potřebuju koupit ještě pár věcí.»
- Ik moet nog een paar dingen kopen.
- «Potřebuju koupit ještě pár věcí.»
- Onverbogen
|
|
Categorieën:
- Woorden in het Slowaaks
- Zelfstandig naamwoord in het Slowaaks
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Woorden in het Tsjechisch met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Mannelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Onbezield mannelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Onbepaald hoofdtelwoord in het Tsjechisch
- Spreektaal in het Tsjechisch