Naar inhoud springen

pár

Uit WikiWoordenboek
  • pár

pár m

  1. paar; twee personen of zaken die bij elkaar horen


  • pár
  • Afgeleid van het Latijnse par

pár monbezield

  1. paar; twee personen of zaken die bij elkaar horen
    «Ti dva tvoří už spoustu let šťastný pár
    Die twee vormen al vele jaren een gelukkig paar.

    pár

    1. paar; twee
    2. (spreektaal) paar, enkele; een aantal
      «Potřebuju koupit ještě pár věcí.»
      Ik moet nog een paar dingen kopen.
    • Onverbogen
    1. dva
    2. několik
    1. hodně, mnoho
    • pár dětí – een paar kinderen
    • pár dní – een paar dagen
    • pár hodin – een paar uur
    • pár korun – een paar kronen
    • pár let – een paar jaar
    • pár lidí – een paar mensen
    • pár metrů – een paar meter
    • pár minut – een paar minuten
    • pár týdnů – een paar weken
    • pár věcí – een paar dingen