ovipaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ovi·paar
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit Latijn oviparus, samenstelling van ovum ‘ei’ + parere ‘voortbrengen’.[1]
stellend | |
---|---|
onverbogen | ovipaar |
verbogen | ovipare |
partitief | ovipaars |
Bijvoeglijk naamwoord
ovipaar
- (dierkunde) eierleggend
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord ovipaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ovipaar" herkend door:
7 % | van de Nederlanders; |
22 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ ovipaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be