overvaart
- over·vaart
- samenstelling van over en vaart zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overvaart | overvaarten |
verkleinwoord | - | - |
- het overvaren
vervoeging van |
---|
overvaren |
overvaart
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvaren
- Jij overvaart.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvaren
- Hij overvaart.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van overvaren
- Overvaart!
vervoeging van |
---|
overvaren |
overvaart
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvaren
- ... dat jij overvaart.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvaren
- ... dat hij overvaart.
- Het woord overvaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.