overteken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·te·ken

Werkwoord

vervoeging van
overtekenen

overteken

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overtekenen
    • ... dat ik overteken. 
vervoeging van
overtekenen

overteken

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overtekenen
    • Ik overteken. 
  2. gebiedende wijs van overtekenen
    • Overteken! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overtekenen
    • Overteken je? 

Gangbaarheid