overstelpen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·stel·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overstelpen
overstelpte
overstelpt
zwak -t volledig

Werkwoord

overstelpen

  1. overladen met allerlei zaken
    • Zij werd overstelpt met cadeaus. 
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen