overplaatsten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·plaats·ten

Werkwoord

vervoeging van
overplaatsen

overplaatsten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van overplaatsen
    • ...dat wij overplaatsten. 
    • ...dat jullie overplaatsten. 
    • ...dat zij overplaatsten.