overlever

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·le·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overlever overlevers
verkleinwoord overlevertje overlevertjes

Zelfstandig naamwoord

de overleverm

  1. iemand die zeer bedreigende situaties doorstaat
     Ik ben een migrant, een overlever. De buitenwereld heeft me niet gevraagd hierheen te komen. Om jezelf staande te houden tijdens de reis en ook daarna, moet je bepaalde emoties uitschakelen. Vluchten is niet van A naar B gaan, het is jezelf overeind houden.[2]
  2. iemand die met minimale hulpmiddelen kan overleven in de vrije natuur
Verwante begrippen
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
overleveren

overlever

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleveren
    • ... dat ik overlever. 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 13 maart 2022 Weblink bron
    Brigit Kooijman
    “Ik ben migrant, een overlever” (3 september 2010) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Deens

Woordafbreking
  • o·ver·le·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Deense werkwoordsvorm met het voorvoegsel over-
Naar frequentie 1771

Werkwoord

overlever

  1. tegenwoordige tijd van overleve

Werkwoord

overlever

  1. gebiedende wijs van overlevere


Noors

Woordafbreking
  • o·ver·le·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Noorse werkwoordsvorm met het voorvoegsel over-
Naar frequentie 1903

Werkwoord

overlever

  1. tegenwoordige tijd van overleve

Werkwoord

overlever

  1. gebiedende wijs van overlevere


Nynorsk

Woordafbreking
  • o·ver·le·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Nynorske werkwoordsvorm met het voorvoegsel over-

Werkwoord

overlever

  1. tegenwoordige tijd van overleve

Werkwoord

overlever

  1. gebiedende wijs van overlevere