overlap

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • over·lap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overlap overlappen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de óverlapm

  1. mate waarin twee lagen, onderdelen e.d. iets gezamenlijk bedekken
    • Er is altijd overlap tussen grootzeil en voorzeil. 
  2. overdrachtelijk situatie dat iets door meer dan een persoon bestreken wordt
    • Er is een halfuurtje overlap tussen de ochtendploeg en de avondploeg. 
  3. (wiskunde) ~ tussen twee functies f(x) en g(x): de integraal
    • Wanneer de overlap nul is zijn twee functies orthogonaal. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
overlappen

[B] overláp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlappen
    • Ik overlap. 
  2. gebiedende wijs van overlappen
    • Overlap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlappen
    • Overlap je? 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

samenstelling van  over  en  lap 

Zelfstandig naamwoord

overlap

  1. de mate waarin twee lagen, onderdelen e.d. iets gezamenlijk bedekken
  2. gedeeltelijke bedekking, overdekking

Werkwoord

overlap

  1. overgankelijk iets gedeeltelijk van twee zijden met een laag bedekken
  2. onovergankelijk gedeeltelijk van twee zijden bedekt zijn