overheers
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- over·heers
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overheersen |
overheers
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overheersen
- Ik overheers.
- gebiedende wijs van overheersen
- Overheers!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overheersen
- Overheers je?