overheers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·heers

Werkwoord

vervoeging van
overheersen

overheers

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overheersen
    • Ik overheers. 
  2. gebiedende wijs van overheersen
    • Overheers! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overheersen
    • Overheers je?