overeenstemt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·een·stemt

Werkwoord

vervoeging van
overeenstemmen

overeenstemt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overeenstemmen
    • ... dat jij overeenstemt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overeenstemmen
    • ... dat hij overeenstemt.