overbezet

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·be·zet
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen overbezet overbezetter overbezetst
verbogen overbezette overbezettere overbezetste
partitief overbezets overbezetters -

Bijvoeglijk naamwoord

overbezet [1]

  1. meer dan volledig bezet
    • Het ov in en rond Amsterdam piept en kraakt. Een slinkend aantal trams, bussen en metro's vervoert meer reizigers, treinen raken overbezet. Nu doet de dubbeldeksbus zijn intrede.[2] 
    • Het antwoord op de drukte in de stad is volgens de stadsdeelvoorzitter van Nieuw-West spreiding. "De rijen voor de musea op het Museumplein zijn ellenlang, de verkeersstromen richting de stad zijn overbezet.[3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen