overacteerde
Uiterlijk
- over·ac·teer·de
| vervoeging van |
|---|
| overacteren |
overacteerde
- enkelvoud verleden tijd van overacteren
- Ik overacteerde.
- Jij overacteerde.
- Hij, zij, het overacteerde.
- Ik overacteerde.
- verbogen vorm van overacteerd, voltooid deelwoord van overacteren