ouwe

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ou·we
Woordherkomst en -opbouw
  • verbastering van oude
enkelvoud meervoud
naamwoord ouwe ouwen
verkleinwoord ouwetje ouwetjes

Zelfstandig naamwoord

de ouwem

  1. ouder, vader, ouder persoon, iemand die er al lang is
    • Dat moet je maar aan de ouwe vragen! 
    • De ouwetjes hebben het prima naar hun zin gehad. 
  2. (muziek) gouwe ~: een populair nummer dat in het verleden lang een topper geweest is
    • We draaien nog even een gouwe ouwe. 
  3. oude
     Want stel je voor dat Sint hier in een ouwe, grauwe paardedeken was aangekomen. Hadden jullie hem dan herkend?[1]
     Een pretpakket met ouwe grappige rotzooi die ik een week eerder in een tweedehandswinkel had gekocht voor mijn vrienden die drie dagen achter me liepen.[2]

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat op Wikipedia, p. 13
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be