outdoor
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- out·door
Woordherkomst en -opbouw
stellend | |
---|---|
onverbogen | outdoor |
verbogen | |
partitief | outdoors |
Bijvoeglijk naamwoord
outdoor
- buiten de deur, buitenshuis, buiten
- Wandelen of fietsen heet tegenwoordig een outdoor activiteit.
Opmerkingen
- Samenstellingen met 'outdoor' kunnen zonder betekenisverschil naast het gebruik als bijvoeglijk naamwoord voorkomen: 'outdoor activiteit' en outdooractiviteit zijn beiden correct. Als dat voor de duidelijkheid nodig is, laat spellingregel 6.C toe dat de samenstelling met een koppelteken wordt geschreven: 'outdoor-activiteit'.[1]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord outdoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "outdoor" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Online winkel / online-winkel / onlinewinkel op website Nederlandse Taalunie: taaladvies.net; geraadpleegd 2017-08-04
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 87 %