oriënteren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ori·en·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plaatsen volgens de streken van het kompas’ voor het eerst aangetroffen in 1862 [1]
  • afgeleid van het Franse orienter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oriënteren
oriënteerde
georiënteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

oriënteren [3]

  1. richten
  2. overgankelijk richten volgens het kompas
  3. overgankelijk voorlichten, inzicht geven
  4. wederkerend zich ~: inzicht trachten te verkrijgen, nagaan waar men zich bevindt, zich inwerken
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen