orgelist

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

een orgelist speelt met handen en voeten
Uitspraak
Woordafbreking
  • or·ge·list
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van orgel met het achtervoegsel -ist
enkelvoud meervoud
naamwoord orgelist orgelisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

orgelist m [1]

  1. (muziek) (beroep) bespeler van een orgel
    • Het gezin van ”orgelist” Jan Zwart (1877-1937) telde dertien kinderen: zeven dochters en zes zonen. Dirk, geboren op 24 september 1917, was de zevende op rij. Van de zes zonen was hij de derde: boven hem zaten Stoffel en Jan, onder hem kwamen Piet, Jaap en Willem Hendrik. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

34 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen