organiseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • or·ga·ni·seer

Werkwoord

vervoeging van
organiseren

organiseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van organiseren
    • Ik organiseer. 
  2. gebiedende wijs van organiseren
    • Organiseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van organiseren
    • Organiseer je?