ordent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • or·dent

Werkwoord

vervoeging van
ordenen

ordent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ordenen
    • Jij ordent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ordenen
    • Hij ordent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ordenen
    • Ordent!