opvriezen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vrie·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opvriezen
vroor op
opgevroren
klasse 2

onregelmatig

volledig

Werkwoord

opvriezen [1]

  1. onovergankelijk opnieuw bevriezen van een vochtige ondergrond
  2. onovergankelijk omhoog komen door bevriezing van de ondergrond
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen